| 16-05-2021 |
Redelijkheid en billijkheid waren vele eeuwen de vertrouwde juridische termen waarop rechters hun oordeel baseerden. Aristoteles zag de mens – in tegenstelling tot de dieren – als een redelijk wezen. Een wezen dat door rede (ratio) tot een oordeel en handelen kwam. Gaan we 170 jaar terug dan zien we dat onze wetten nog in een heel bescheiden boekwerk waren samen te vatten. Maar toen kwamen de Thorbeckes van deze wereld en die gingen de zaken eens ‘goed’ regelen. Veel wat gewoonterecht was, werd vastgelegd in geschreven wetten. Sinds die tijd is wetgeving een alsmaar uitdijend fenomeen. Onze wetten lijken op woekerende planten. Steeds opnieuw werden zaken die uitzonderingen, marges en sluiproutes leken verder in regels afgebakend en verder gederailleerd. Soms met beleidsregels of protocollen als toevoeging. Dat allemaal onder het motto: meer rechtszekerheid. Feitelijk werden onze uitvoeders veelal als ambtenaren gekneveld. Met als gevolg ‘we voeren de regels uit’. Met onder andere als gevolg: het toeslagschandaal of de terugvordering bij een bijstandsmoeder van de geldswaarde van door haar moeder gehaalde en betaalde boodschappen. Het zelf denken en handelen van een ambtenaar ‘naar redelijkheid en billijkheid’ kwam ten einde! Vastgeklonken in wetten, regelingen, protocollen en beleidsregels en in zijn of haar nek hijgende managers met taakstellingen kon de ambtenaar niet anders meer.
Wat moet het heerlijk zijn geweest, onder een rechtvaardig vorst of volksparlement, toen de wetsuitvoering nog gebaseerd was op gewoonterecht en ambtsbekleders nog naar recht, redelijkheid en billijkheid handelden.
Kon ik maar even tijdreizen! Ik zou op bezoek gaan naar een vergadering van het IJslands Parlement, de Althing die vanaf 930 jaarlijks bijeenkwamen in de openlucht in juni in Thingvellir. Toen er nog geen geschreven taal, dus geen geschreven wetten waren, las ieder jaar de ‘wetspreker’ 1/3 van alle wetten uit het hoofd op, zodat de wetgevers wisten waar zij zich aan te houden hadden.
Wat zou het voor effect hebben wanneer de wetgevers van nu jaarlijks 1/3 van onze wetten zouden aan moeten horen, laat staan ze uit het hoofd op moesten kunnen zeggen. Ik denk dat we dan al ras met minder regelgeving toe zouden kunnen. Dat zou pas deregulering zijn.
Logica of logos, waarvan de regelen der kunst zijn neergelegd in het Organon – de logische geschriften – van Aristoteles is mijn ideaal voor het gebruik en uitleg van onze wetgeving. De logica en de rede zijn in wettelijke regelingen naar mijn inzicht vaak niet meer te vinden. Zeker in ad hoc- beslissingen zoals vanwege de corona-aanpak is de logica soms ver te zoeken. Als voorbeeld de bezoekvoorschriften. Opa en oma mogen wel bij een gezin met twee pubers op bezoek komen maar het gezin niet bij opa en oma. Snapt u het?
Het kan wel: zelfs bij de belastingdienst werken mensen van vlees en bloed met verstand van zaken en met warmte en begrip. Ik kwam er achter toen een ambtenares mij belde over een onduidelijkheid in mijn aangifte van de erfbelasting. Het bleek een echt mens die wist waar ze het over had. Die met mij een voor mij emotioneel onderwerp en moeilijk formulier – vast naar wet en regelgeving, maar ook met de warmte van een echt mens – tot een goed einde bracht. En mij achterliet met een gevoel van redelijkheid en billijkheid.
Langzaam is de menselijke beoordelaar veelal verdwenen. De algoritmes en de telefonische keuzemenu’s hebben die rol grotendeels overgenomen. We zijn steeds verder gezonken in een “mensloos” moeras van technische hulpmiddelen waarin nood niet makkelijk wet- of regelgeving kan breken en het vertrouwen in de mist van wat ooit was, is verdwenen. Kom: laat niet de regels maar de overheid samen met Vrouwe Prudentia weer met ‘redelijkheid en billijkheid’ over ons waken.